De lente

 

Na regen komt zonneschijn. De bollen zijn gepland en ze hebben al water gehad. Hierdoor kunnen de planten langzaam gaan groeien en groeien ze tot een plant/ bloem. Leuk om zo'n proces te volgen. Maar in de lente veranderen veel dingen. U gaat het in deze les hebben over woorden die passen bij de lente.

 

 

Groep: vanaf groep 4

Duur: 45 minuten

Ruimte: klaslokaal, speellokaal

Materialen: blaadjes, stiften

 

Doel(en):

  • De leerlingen kunnen verschillende woorden benoemen die passen bij het thema lente.
  • De leerlingen kunnen vanuit dir gegeven woorden een spel al improviserend spelen en op aanwijzingen afronden.

Inleiding:

Samen met de leerlingen gaat u het hebben over de lente. U maakt samen met de leerlingen een woordweb rondom de lente. De leerlingen mogen alles opnoemen wat er bij hen opkomt. De woorden worden opgeschreven zodat dit ook tijdens de kern gebruikt kan worden.

 

Als u denkt dat het te moeilijk is voor leerlingen om een woordweb te maken dan kunt u nog altijd in de inleiding gebruik maken van een prentenboek dat betrekking heeft op de lente. Lees het voor of blader door het boek heen zodat u wel genoeg woorden hebt waarmee de leerlingen in de kern mee aan de slag kunnen.

 

Kern:

Verdeel de groep in tweetallen. De leerlingen kiezen drie woorden uit het woordweb waarmee ze aan de slag gaan. De leerlingen moeten met deze drie woorden een kort verhaaltje verzinnen. Nadat ze een kort verhaaltje hebben verzonnen gaan ze dit spelen. De leerlingen oefenen met het uitspelen van een verhaaltje. Na twintig minuten komt iedereen terug in de kring en laat een tweetal zien wat ze hebben verzonnen. Nadat er is gespeeld vraag je aan de groep welke woorden uit het woordweb het tweetal heeft gebruikt. Welke woorden zie je duidelijk terug komen? Zou je het misschien nog op een andere manier kunnen uitbeelden waardoor het misschien duidelijker is voor de rest?

Laat alle groepjes aan de beurt komen en bespreek alle kleine 'toneelstukjes' even kort met de leerlingen.

 

Afsluiting:

Tijdens de afsluiting gaat u met de leerlingen een associatiespel doen. Hierbij kunnen de leerlingen geen fouten maken. Ieder woord is goed. Ik noem een woord dat te maken heeft met de lente. Het kind rechts naast mij die reageert daarop door een woord te noemen. De buurman van het kind reageert op het woord dat de leerling voor hem heeft opgenoemd. Zo kom je uiteindelijk misschien wel terecht bij een woord dat eigenlijk helemaal niet bij de lente hoort.